Sinds de uitbraak van de pandemie van het coronavirus zijn er allerlei samenzweringstheorieën de ronde gaan doen: Deze variëren van het geloof dat het coronavirus niet bestaat tot de bewering dat het een bio-wapen is dat in een laboratorium is gekweekt om bepaalde mensen of landen wereldheerschappij te geven.

In het familierecht rijst de vraag in hoeverre een dergelijk wereldbeeld van invloed kan zijn op het welzijn van het kind en dus op de uitoefening van de ouderlijke zorg. Kan een ouder die samenzweringstheorieën aanhangt (gedeeltelijk) uit de ouderlijke macht worden ontzet, vooral als er sprake is van meningsverschillen tussen twee gezaghebbende ouders?

Hierover zijn nog geen gerechtelijke uitspraken gedaan. Het is echter de moeite waard om te kijken naar de jurisprudentie over vergelijkbare problemen - zoals voogdijbeslissingen op het gebied van anti-vaccinatie of in het geval van voogdijwanen.

§ Artikel 1671 lid 1 BGB bepaalt dat een gescheiden ouder die samen met de andere ouder het ouderlijk gezag uitoefent, de familierechtbank kan verzoeken om het gezag (geheel of gedeeltelijk) aan hem over te dragen. De rechtbank moet het verzoek inwilligen als te verwachten valt dat het belang van het kind het best gediend is met de opheffing van het gezamenlijk gezag en de overdracht van het gezag aan de verzoeker.

De eerste vraag die moet worden onderzocht is of de beëindiging van het gezamenlijk gezag in het belang van het kind is. In principe zal de rechtbank vragen of beide ouders bereid en in staat zijn om samen te werken. In de tweede stap kan de vraag worden gesteld of de respectieve verzoeker de meer geschikte persoon is en in hoeverre een overdracht van de exclusieve beslissingsbevoegdheid noodzakelijk is.

De aanname hier is dat er onoverbrugbare verschillen zijn tussen de ouders met betrekking tot opvoedings- en gezondheidskwesties vanwege het aanhangen van samenzweringstheorieën.

In deze gevallen kan het welzijn van het kind al in gevaar zijn door de voortdurende geschillen tussen de ouders (zie het Oberlandesgericht Saarbrücken, beslissing van 19 mei 2014 - 6 UF 208/13). Alleen al om deze reden zal het vaak nodig zijn om in het belang van het kind, na onderzoek van het individuele geval, het ouderlijk gezag over te dragen aan één ouder. In zijn beslissing van 25 juli 2011 (9 UF 80/11) oordeelde het Oberlandesgericht Brandenburg dat een schizoaffectieve stoornis met schizomanisch syndroom bij de moeder een voortdurend risico voor het welzijn van het kind vormde en dat de vader van het kind, als verzoeker, daarom het exclusieve ouderlijke gezag moest worden toegekend overeenkomstig § 1671, lid 1, alinea 2, nr. 2 BGB. Tijdens de procedure was de moeder van het kind "uitgebreid ingegaan op haar opvattingen over reïncarnatie, religie, psychologie en de onderdrukking van vrouwen/moeders door mannen in het algemeen" en had zij niet losgelaten wat de rechtbank beschouwde als haar waanvoorstellingen.

In een beslissing van 30 januari 2014 (7 UF 54/14) oordeelde het Oberlandesgericht Nürnberg dat de verzoekende moeder het exclusieve gezag moet krijgen, althans op het gebied van gezondheidszorg en het recht om een beroep te doen op overheidsuitkeringen. De vader vond medische behandelingen op zijn minst kritiek en stopte met de noodzakelijke medicatie voor het kind, omdat hij ervan overtuigd was dat "mensen hun eigen wereld kunnen vormgeven en scheppers van zichzelf kunnen worden". In zijn motivering van het beroep verwoordde de vader van het kind standpunten die typerend zijn voor aanhangers van de zogenaamde "Reichsburgerbewegung" (inclusief het niet-bestaan van de Bondsrepubliek Duitsland).

In zijn beslissing van 3 mei 2017 (XII ZB 157/16, NJW 2017, 2826) heeft het Bundesgerichtshof een beslissing van het Oberlandesgericht Jena (beslissing van 7 maart 2016 - 4 UF 686/15, BeckRS 2016, 5270) bevestigd, die voornamelijk betrekking had op de vraag of het geven van vaccinaties moet worden gekwalificeerd als een aangelegenheid van aanzienlijk belang in de zin van artikel 1628 BGB of als onderdeel van de dagelijkse verzorging overeenkomstig artikel 1687 lid 1, zin 2 BGB, wat volgens beide beslissingen het geval zou zijn. Het ouderlijk gezag is overgedragen aan de ouder die het beste concept voor het welzijn van het kind nastreeft. Dit is de ouder die de vaccinatieaanbevelingen van het Permanent Comité voor Vaccinatie opvolgt.

Met betrekking tot de coronacrisis kan worden geconcludeerd dat in het geval van beslissingen die relevant zijn voor het gezag, de ouder die bijvoorbeeld beschermende maatregelen tegen het coronavirus of een passende behandeling voor Covid 19 weigert, gedeeltelijk uit het gezag kan worden ontzet. Met name als de samenzweringsovertuigingen van een ouder gebaseerd zijn op of verband houden met een psychische stoornis, is het passend dat de familierechtbank een deskundigenonderzoek instelt om de mate van aantasting van het welzijn van het kind te bepalen.

Janne Schlüter, leraar in opleiding

nl_NLNederlands