OLG Stuttgart: geen recht op contact met de hond na echtscheiding

OLG Stuttgart, beslissing van 16 april 2019, dossiernr. 18 UF 57/19

Notitie van Dr. Magdalena Dittmann

In het kader van familierechtelijke geschillen rijst vaak de vraag wie de gezinshond mag houden na een scheiding en echtscheiding.

In dit verband oordeelde het Oberlandesgericht (OLG) van Stuttgart al in 2014 in de zaak van de Maltezer hond B. voor de periode van scheiding dat hoewel dieren geen eigendom zijn, de bepalingen die van toepassing zijn op eigendom moeten worden toegepast in overeenstemming met § 90 a zin 3 BGB. De toewijzing van een hond na de scheiding van de echtgenoten is daarom gebaseerd op de regels voor de verdeling van roerende zaken volgens § 1361 a BGB. Deze voorzien alleen in een vordering tot afkoop in het geval van exclusieve eigendom van het specifieke voorwerp, evenals een verdeling op basis van billijkheid in het geval van voorwerpen die gezamenlijk eigendom zijn van beide echtgenoten.

De huidige beslissing van 16 april 2019 over de hond van het gemengde ras L. heeft betrekking op de periode nadat de echtscheiding van de echtgenoten rechtsgeldig is geworden. De beslissing is gebaseerd op de volgende feiten:
Al voor het huwelijk koopt het echtpaar puppy L van de plaatselijke dierenwelzijnsorganisatie. Volgens het overdrachtscontract wordt de puppy overgedragen aan de echtgenoot, die volgens de akte eigenaar wordt met de overdracht van het dier en de bijbehorende papieren en een beschermingsbijdrage voor het dier betaalt.

Na de scheiding van de echtgenoten verblijft L. in het huishouden van de man in de voormalige echtelijke woning met een grote tuin. Ongeveer negen maanden na de scheiding eist de vrouw in haar verzoekschrift in eerste aanleg de terugkeer van L. en een regelmatig omgangsrecht.

Tijdens de eerste zitting komen de echtgenoten een omgangsregeling voor de vrouw overeen, waarbij de man ermee instemt de hond naar de vrouw te brengen en weer op te halen. Gelet op deze overeenkomst gelast de familierechter de schorsing van de procedure.

Nadat de echtscheiding van de partijen is afgerond, wordt de procedure heropend en vindt er nog een hoorzitting plaats.

De familierechter wijst de verzoeken van de vrouw om teruggave van en omgang met L. af.
In hoger beroep handhaaft de echtgenote haar vordering en vordert zij dat de beslissing van de rechter in eerste aanleg in die zin wordt gewijzigd dat de hond onmiddellijk aan haar wordt vrijgegeven en dat haar elk weekend van zaterdagochtend 9.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, met onmiddellijke ingang, regelmatig contact wordt toegestaan, subsidiair dat de hond aan haar wordt toegewezen.

Ook het hof wijst de verzoeken van de vrouw af. De Senaat verwijst naar zijn eerdere rechtspraak in de zaak van de Maltezer hond B. en verduidelijkt dat de toewijzing van een hond voor de periode na het definitief worden van de echtscheiding ook wordt beheerst door de bepaling die van toepassing is op huisraad, namelijk § 1568 b Para. 1 BGB. Ook in dit geval kan de familierechtbank een hond alleen aan een echtgenoot toewijzen als het gaat om huisraad dat gemeenschappelijk eigendom is van de echtgenoten. Aan dit vereiste is niet voldaan, aangezien de familierechtbank heeft vastgesteld dat de hond L. het exclusieve eigendom van de man is en de vrouw haar mede-eigendom niet kan bewijzen. Volgens het Oberlandesgericht kan dit oordeel niet worden bekritiseerd.

Het OLG Stuttgart is het ook eens met het standpunt van de familierechtbank dat er geen aanspraak kan worden gemaakt op de regeling van een omgangsrecht met de hond. De rechters zijn ervan overtuigd dat een aanspraak op omgang met de hond noch uit de bepalingen over de verdeling van de huishouding noch uit de bepalingen over het omgangsrecht voor kinderen kan worden afgeleid.

De beslissing bevestigt de eerdere jurisprudentie van andere hogere regionale rechtbanken. Al in 2003 oordeelde het Oberlandesgericht Bamberg (beslissing van 10 juni 2003, 7 UF 103/03) dat volgens de toen nog geldende inboedelverordening alleen de toewijzing van voorwerpen, maar geen afwisselend gebruik mogelijk was.

Het Oberlandesgericht Hamm (beslissing van 25 november 2010) oordeelde ook dat er geen recht op toegang tot de hond kan bestaan, omdat een dergelijke aanspraak niet kan worden afgeleid uit § 1361 a BGB.

Voor rechtzoekenden volgt hieruit dat een aanspraak op het meenemen/teruggeven van de hond na scheiding en echtscheiding alleen bestaat als het dier het enige eigendom of in ieder geval het gezamenlijke eigendom is van degene die het dier opeist. Het (gezamenlijk) eigendom moet worden aangetoond door de echtgenoot die er aanspraak op maakt. Als de hond (of een ander dier) gezamenlijk eigendom is van beide echtgenoten, zal de familierechtbank beslissen op basis van criteria met betrekking tot het welzijn van het dier, rekening houdend met andere billijke overwegingen. Toegegeven, de echtgenoot die in het verleden al voor het dier heeft gezorgd en dat nog steeds kan, heeft een betere kans.

Al met al is dit een veel voorkomende situatie en is de wettelijke regeling onbevredigend. Gezien de bestaande mazen in de wet is het sterk aan te raden dat cliënten ook de omgang met huisdieren na scheiding en echtscheiding opnemen in de huwelijkse voorwaarden.

 

nl_NLNederlands