Het BGH over kinderalimentatie in het alternerend model

Wisselend model en nieuwe BGH-jurisprudentie
Op het besluit van 11 januari 2017, XII ZB 565/15

Als de gescheiden ouders hebben besloten om ongeveer gelijkelijk voor het kind te zorgen, stappen ze af van het klassieke residentiële model en proberen ze het alternerende model toe te passen. Door het centrum van het leven van het kind bij beide ouders te leggen, wordt voorkomen dat de relatie met één van de ouders stukloopt.
Naast de vele voordelen die deze vorm belooft, brengt hij ook veel problemen met zich mee bij de uitvoering. In deze context is het toe te juichen dat het Federale Hof van Justitie in zijn arrest van 11 januari 20117 - XII 565/15 de controversiële kwestie van de berekening van kinderalimentatie in het kader van het alternatieve model heeft behandeld. Het feit dat het wisselgeldmodel nog niet in de wet is opgenomen, heeft ertoe geleid dat er in de loop van de tijd een groot aantal verschillende berekeningsmethoden is ontstaan, die al lang geleden hadden moeten worden afgeschaft met een duidelijke berekeningsmethode om rechtszekerheid te creëren voor de betrokkenen en advocaten.
Met zijn beslissing biedt het BGH een basis voor het vaststellen van alimentatie, waarbij ook rekening wordt gehouden met de kwestie van verrekening van kinderbijslag. Tegelijkertijd verwerpt het duidelijk het standpunt dat een verplichting om alimentatie in geld te betalen ophoudt te gelden wanneer een alternerend model wordt overeengekomen. De overeenkomst die de ouders over het alternerend model hebben bereikt, heeft alleen betrekking op de uitoefening van de ouderlijke zorg met betrekking tot de verzorging en de verblijfplaats van het kind. Een aanvullende regeling met betrekking tot alimentatie zou een afzonderlijke overeenkomst vereisen, die meestal ontbreekt.
Vooral ouders die geen forfaitaire alimentatieoplossing willen omdat hun draagkracht verschilt, maar die willen betalen volgens hun inkomen, zouden blij moeten zijn dat ze een maatstaf bij de hand hebben.
Het BGH legt de berekening uit:
De alimentatiebehoefte moet eerst worden vastgesteld op basis van de inkomens van beide ouders door deze bij elkaar op te tellen. Het BGH benadrukt dat de behoefte niet kan worden opgesplitst in twee afzonderlijke bedragen die voor elke ouder zouden moeten worden berekend op basis van hun respectieve enige onderhoudsverplichting. Deze benadering zou in tegenspraak zijn met het idee dat de onderhoudsbehoefte van het kind uniform is en van beide ouders afkomstig is, aangezien de last van de zorg niet hoofdzakelijk of uitsluitend bij een van beide ouders ligt. Het fictieve inkomen dat aan één van de ouders kan worden toegerekend, is mede bepalend voor de behoefte van het kind, aangezien de verdienmogelijkheden deel uitmaken van de levenspositie van de ouder, waarvan de levenspositie van het kind wordt afgeleid (zie het Senaatsarrest van 30 juli 2008 - XII ZR 126/06 - FamRZ 2008, 2014 r.o. 32).
Zodra de standaardbehoefte is vastgesteld, moet deze worden verhoogd met de extra kosten die het gevolg zijn van het wisselende model. Aanvullende behoeften omvatten dat deel van de redelijke kosten van levensonderhoud van een kind dat niet wordt gedekt door de standaardtarieven van de alimentatielijnen. Bij kinderalimentatie moet echter alleen rekening worden gehouden met de extra kosten die daadwerkelijk kunnen worden toegeschreven aan de onderhoudsbehoeften van het kind. Een andere voorwaarde voor inaanmerkingneming is dat de erkenning en vergoeding ervan redelijk is onder de gegeven omstandigheden. Als voorbeelden van dergelijke kosten noemt het BGH extra huisvestingskosten, reiskosten en de dubbele aankoop van persoonlijke voorwerpen. In het specifieke geval erkende het ook naschoolse opvang en kleuterschoolkosten als extra kosten. Kosten voor een danscursus of muziekschool vallen echter gedeeltelijk onder de standaardeis en worden alleen meegerekend in het bedrag van de eigen bijdrage.
Tot slot wordt het aandeel van de ouders berekend: Hiervoor wordt het gecorrigeerde inkomen gebruikt, waarvan de zogenaamde passende aftrek moet worden afgetrokken. De overblijvende bedragen moeten vervolgens in verhouding worden gebracht, wat uiteindelijk resulteert in het aandeel dat de betreffende ouder moet dragen van de berekende behoefte. Het BGH sluit hiermee aan bij de gangbare praktijk en jurisprudentie van de Eerste Kamer (zie BGHZ 188.50 - FamRZ 2011, 454, r.o. 34 e.v.). Het BGH wijst een verdeling op basis van alleen de verhouding van het netto-inkomen af, omdat een dergelijke verdeling niet de werkelijke draagkracht weergeeft.
Het Hof heeft zich ook gebogen over de controversiële kwestie van de verrekening van de kinderbijslag: het verwijst naar de beslissing van de Senaat van 20 april 2016 - XII ZB 45/15, FamRZ 2016, 1053, volgens welke § 1612b Para. 1 Sentinence 1 No. 1 BGB ook van toepassing is in het geval van het alternerende model. De helft van de kinderbijslag vermindert dus de behoefte aan geld overeenkomstig § 1612b lid 1 zin 2 BGB. Ter verduidelijking wordt nogmaals benadrukt dat het mechanisme van § 1612b BGB niet leidt tot een volledige gelijkstelling van de kinderbijslag in het geval van het alternatieve model. Zelfs als de helft van de kinderbijslag wordt verrekend met de behoefte aan geld en ten goede komt aan de ouders in overeenstemming met hun participatiegraad, blijft de helft van de kinderbijslag die kan worden toegerekend aan de zorg in eerste instantie bij de ouder die de kinderbijslag ontvangt. Vanwege de in principe gelijkwaardige zorgprestaties is dan een aparte compensatie vereist, waarbij een dergelijke familierechtelijke compensatievordering tegen de ouder die de kinderbijslag ontvangt, wordt erkend door het Federale Hof van Justitie. De vordering kan worden verrekend met de kinderalimentatie.
Of de poging van het Federale Hof van Justitie om de nalatigheden van de wetgever met betrekking tot het alternatiemodel te compenseren, voor alle partijen bevredigend is, valt nog te bezien. Het is te hopen dat deze regelgevende aanpak zal helpen om het aantal economisch georiënteerde gerechtelijke procedures in de toekomst te verminderen.

nl_NLNederlands