BVerfG, besluit van 10 april 2025 - 1 BvR 842/24
Feiten van de zaak
Een getrouwde man wilde zijn Stiefkind uit het gescheiden 1e huwelijk alleen adopteren. Zijn huidige echtgenote en de vader en moeder van het meerderjarige stiefkind stemden in met het adoptieverzoek. De adoptie moest worden uitgesproken met de sterke gevolgen van een adoptie van een minderjarige (§ 1772 BGB). In dit verband oordeelde het Federale Hof van Justitie op 11.08.2021 dat zelfs in het geval van een Adoptie van volwassenen adoptie door slechts één echtgenoot is niet mogelijk; adoptie kan alleen gezamenlijk plaatsvinden (BGH NJW-RR 2021, 1514). De adoptieouder en adoptiekind beriepen zich echter op de mogelijkheid van deze UitzonderingHet was belangrijk dat de geadopteerde het kind van zijn moeder bleef, dat zijn vader ophield een ouder te zijn en dat hij het nieuwe wettige kind van de adoptieouder werd. In tegenstelling tot een zwakke adoptie van een meerderjarige, waarbij de afstammingsrelatie ook blijft bestaan met de juridische vader van de geadopteerde, met wie over het algemeen geen contact is, was het doel van de regelgeving voor een sterke adoptie van een meerderjarige om selectief een kind van de adoptieouder te adopteren. Vader ruilen met Moederlijke status behouden worden uitgevoerd. Rekening houdend met het gelijkheidsbeginsel (art. 3 lid 1 AVG) en de fundamentele gezins- en ouderrechten (art. 6 AVG), volgt dit uit de gedifferentieerde toepassing van art. 1741 lid 2 BGB in dit opzicht voor gehuwde adoptanten.
Rechtbanken van eerste aanleg hebben het verzoek afgewezen
De lokale rechtbank wees het verzoek af, omdat volgens de bewoordingen en de interpretatie van het BGH de aanvaarding alleen gezamenlijk kon worden gedaan. Het Oberlandesgericht heeft dit bevestigd: Een schending van de Gelijkheidsbeginsel niet aanwezig is, aangezien het de wetgever niet verboden is onderscheid te maken. In dit verband moet de wettelijke beleidsintentie om stiefkindrelaties te vermijden worden gebruikt als rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling van ongehuwde en gehuwde adoptanten. Er is ook een gebrek aan existentiële hardheid die mogelijk een teleologische inperking van § 1741 lid 2 zin 2 BGB zou kunnen rechtvaardigen.
Besluit van het Bundesverwaltungsgericht
Het Federale Constitutionele Hof (Bundesverfassungsgericht) aanvaardde de grondwettelijke klacht die hiertegen was ingediend niet. Er was duidelijk niet voldaan aan de voorwaarden voor stiefkindadoptie. Het gewenste doel zou ook niet bereikt kunnen worden als § 1741 lid 2 zin 2 BGB ongrondwettig zou zijn, omdat de bijzondere wet daarin niet voorziet.
Het Bundesverwaltungsgericht wijst erop dat het gewenste doel alleen kan worden bereikt door adoptie van volwassenen met de Juridische gevolgen van een stiefkindadoptie buiten stiefkindrelaties die dan echter door de grondwet vereist zou moeten zijn. In deze beslissing staat het onderzoek van artikel 6 van de basiswet centraal. Aangezien aan art. 6 lid 2 zin 1 GG (basisouderrecht) geen wettelijk recht op adoptie kan worden ontleend voor een sociaal ouderschap, zou het doel alleen haalbaar zijn als art. 6 lid 1 GG als basisgezinsrecht in een dergelijk recht zou voorzien. Bod inbegrepen. Aangezien de werkelijke Onderwijsgemeenschap met kinderen wordt beschermd door het fundamentele familierecht in art. 6 lid 1 GG, zou dit verder gaan dan de aspecten van juridisch ouderschap in art. 6 lid 2 zin 1 GG. De bescherming van het gezin ongeacht een formele ouderlijke status verplicht de staat echter niet om een Sociaal ouderschap tot juridisch ouderschap door adoptie. Hoewel er een verantwoordelijkheid van de staat is om een specifieke ouderlijke relatie met de kinderen mogelijk te maken en te waarborgen, is er Geen claim om een tweede juridische ouder toe te wijzen aan kinderen die al een juridische ouder hebben en die daadwerkelijk bereid is om de ouderlijke verantwoordelijkheid te dragen (BVerfGE 133, 59, 76 par. 46). Het is aanvaardbaar dat een sociale ouder typische juridische bevoegdheden worden ontzegd vanwege de uitsluiting van adoptie. Dit valt ook onder de bevoegdheid van de wetgever om het gezin juridisch te organiseren. Deze bevoegdheid leidt tot geen verplichtingin de organisatie van het gezin in juridische zin om de familiegemeenschappen op te sporen die daadwerkelijk zijn gevonden. Aangezien het adoptierecht zelf voorziet in een regeling voor het verkrijgen van de ouderlijke status, zou dit niet leiden tot een familievrijheden maar in de eerste plaats fundamenteel beschikbaar worden gesteld en vorm krijgen. Uitsluitingen of beperkingen waarin de wetgever voorziet, zijn in principe toe te schrijven aan de vormgevingsdimensie van de grondrechten, die echter ook het ontzeggen van ontwikkelingsmogelijkheden omvat. Bijgevolg is er geen herkenbare wettelijke verplichting om volledige wettelijke ouderlijke rechten toe te kennen in elk geval van een bestaande feitelijke ouder-kindrelatie.
Classificatie van de beslissing
Het BVerfG grijpt de kans, Wetgevende bevoegdheden grondwettelijk vast te leggen en de bestaande vrijheden te onderzoeken. Fundamentele uitspraken over de verhouding tussen het grondrecht op ouderschap en het grondrecht op een gezin (artikel 6 van de Basiswet) kunnen worden afgezet tegen zowel de discussies over de invoering van ouderschap voor de echtgenote van de moeder als de nieuwe ouderschapsconcepten die worden besproken (zoals intentioneel of preconceptioneel contractueel ouderschap). Centraal in de visie van de Kamer staat dat het fundamentele familierecht Geen verplichting voor de wetgever kan worden afgeleid, een sociale ouderlijke positie omzetten in een wettelijke positie. Dit betekent dat het onderscheid tussen sociaal en biologisch/juridisch ouderschap, dat feitelijk wordt gerealiseerd in patchworkgezinnen, regenbooggezinnen etc., verder zal worden verduidelijkt voor de geplande juridische beleidshervormingen van het afstammingsrecht.
De Vrouw van de biologische moeder, die onder de huidige wetgeving geen ouder wordt omdat ze geen man is en geen ouder kan worden als haar eicellen zijn gebruikt om het kind te bevruchten, wordt beschouwd als een sociaal ouderschapscentrum gelokaliseerd. Dit sociale ouderschap vestigt echter fundamenteel Geen wettelijke ouderlijke positie en brengt ook geen recht op adoptie. Als een kind een ouder, wat in het kader van de huidige regeling, § 1591 BGB, altijd het geval is ten opzichte van de barenden, bestaat er geen recht op toewijzing van een tweede juridische ouder die bereid is de feitelijke ouderlijke verantwoordelijkheid te dragen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de lang besproken toewijzing van de echtgenote als ouder vanuit wetgevend oogpunt mogelijk is, maar grondwettelijk gezien niet vereist is. Aangezien het fundamentele familierecht ook relaties omvat die gelijkwaardig zijn aan een ouder-kindrelatie zonder onder het fundamentele ouderlijke recht te vallen, stelt de Kamer duidelijk dat de wetgever niet verplicht is om in elk geval van een feitelijke ouder-kindrelatie het volledige ouderlijke recht toe te kennen. Dit zal waarschijnlijk een zeker signaaleffect hebben voor de hangende grondwettelijke klachten en verwijzingsbevelen met betrekking tot § 1592 BGB.
Wat zijn de gevolgen van de beslissing?
Zoals ook in de daaropvolgende beslissing van de kamer van 16 april 2025 (arrest van het Bundesgerichtshof van 16 april 2025 - 1 BvR 76/24) is bevestigd, kan een beslissing van de gespecialiseerde rechtbank niet grondwettelijk worden gehandhaafd wanneer zij, in strijd met de door het Bundesgerichtshof bevestigde uitlegging van § 1741 lid 2 zin 2 BGB, de adoptie slechts ten aanzien van één echtgenoot uitspreekt zonder aannemelijke rechtvaardiging. Het moet dus duidelijk zijn dat de beoordeling van de inhoud en de toepasselijkheid van § 1741 § 2 zin 2 BGB door het Bundesgerichtshof een persoonlijke uitbreiding van de gevolgen van de adoptie uitsluit, d.w.z. in het bijzonder Geen selectief voorgenomen ouderschap mogelijk zijn. Dergelijke Verkiesbare affiniteiten alleen de wetgever kan vaststellen, maar daartoe grondwettelijk niet verplicht is. Vrijheidsrechten maken dus geen selectieve ouderschapskeuzes zonder uitzondering mogelijk, maar zijn fundamenteel beperkt op de regelingen die de wetgever heeft voorzien en nog zal voorzien, aangezien adoptie een juridische instelling is die ouderschap in de eerste plaats mogelijk maakt en niet in de eerste plaats gebaseerd is op een te erkennen ouderschap. fysiek ouder-kind relatie.
Dr. Marko Oldenburger
Gespecialiseerde advocaat voor familierecht en medisch recht
